Meerderheden, minderheden en individuen

Een samenleving is een complex samenspel van verschillende meerderheden en minderheden. Elk individu behoort dan weer eens tot een minderheid en dan weer tot een meerderheid, en nog vaker zowel tot verschillende minderheden als tot verschillende meerderheden. Taak van de overheid is hiermee niet primair de bescherming van de groep, maar het garanderen van de noodzakelijke keuzevrijheid van de individuele burger. Door Han Entzinger Van de Verlichting hebben we geërfd dat het democratisch gehalte van een samenleving niet wordt afgemeten aan de vraag of belangrijke beslissingen door een meerderheid worden gedragen, maar aan de vraag of bij die beslissingen voldoende rekening is gehouden met minderheden, en daarmee met de diversiteit van de samenleving. Minderheden zijn er in vele soorten en maten. Wat zij in beginsel met elkaar gemeen hebben is dat ze (1) getalsmatig beperkt van omvang zijn, dat ze (2) over weinig machtsmiddelen bezitten en dat ze (3) worden gekenmerkt door een eigen identiteit en die graag willen behouden. Bij elk van deze drie kenmerken vallen kanttekeningen te plaatsen. Allereerst het getalsaspect: een minderheid – het ligt eigenlijk in het woord besloten – is kleiner dan een meerderheid, maar niet altijd en overal. Friezen vormen een minderheid in Nederland, maar een meerderheid in Friesland. Moslims vormen een minderheid in Nederland, maar een meerderheid in tientallen andere landen van de wereld, waaronder enkele zeer belangrijke en volkrijke. Sommige moslims ontlenen daaraan hun identiteit en hun kracht en dit verklaart wellicht waarom een relatief kleine islamitische minderheid een deel van de autochtone meerderheid angst inboezemt. Hetzelfde werd vroeger trouwens ook over rooms-katholieken gezegd, maar hier hebben we het over een minderheid waarmee Nederland in de loop der eeuwen al veel meer ervaring heeft opgebouwd, en die daarom door haar omgeving niet (meer) als bedreigend wordt gezien. De zojuist gegeven voorbeelden maken duidelijk dat in de relatie minderheid-meerderheid het machtsaspect ook een rol speelt. Een minderheid is te klein om zo maar haar wil op te leggen aan de meerderheid, maar zij kan wel proberen die meerderheid door de kracht van haar argumenten te overtuigen, dan wel coalities te smeden met anderen om althans een deel van haar gedachtegoed te kunnen verwezenlijken. In feite is dit de basis van het politieke stelsel in hedendaagse democratische samenlevingen. Vroeger lag dit geheel anders: in feodale en ook in koloniale samenlevingen kon een kleine elite haar wil opleggen aan een grote ‘zwijgende’ (althans monddood gehouden) meerderheid. Aantal en macht vielen lang niet altijd samen: een getalsmatige meerderheid kon qua macht in een minderheidspositie verkeren en andersom. Het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime vormt hiervan een bekend voorbeeld, maar in feite worden nog tot op de dag van vandaag vele tientallen landen in de wereld op deze wijze geregeerd, zij niet meer door mensen met Europese wortels. Tenslotte het identiteitsaspect, onmisbaar om een minderheid een zekere continuïteit te verlenen. Door het bezit van een eigen identiteit kan men zich, ook op termijn, onderscheiden van anderen die niet over die identiteit beschikken. Dat is alleen zinvol als het identiteitsbepalende kenmerk als belangrijk wordt ervaren, zowel door de betrokken groepering als door haar omgeving. Daarom zullen brildragers, roodharigen of linkshandigen zich naar alle waarschijnlijkheid nooit tot echte minderheden ontwikkelen, maar kennen we wel minderheden die zich op grond van etnische herkomst, religie of seksuele geaardheid van anderen onderscheiden. Dit zijn immers criteria die er maatschappelijk toe doen. Toch is een samenleving meer dan louter een optelsom van minderheden, in tegenstelling tot hetgeen de communitaristen ons graag doen geloven. Aanhangers van deze stroming in filosofie, wetenschap en politiek gaan ervan uit dat elke samenleving is opgebouwd uit een aantal gemeenschappen (‘communities’), ieder met hun eigen identiteit. De meeste mensen treden door geboorte toe tot zo’n gemeenschap – vaak een etnische of een religieuze – en zullen daarvan hun hele leven deel uitmaken. Het democratisch gehalte van een samenleving wordt dan afgemeten aan de mate waarin zij bereid en in staat is aan zo’n gemeenschap, zeker als deze een minderheid vormt, een mate van autonomie te gunnen die haar in elk geval in staat stelt zichzelf te continueren. ‘Soevereiniteit in eigen kring’ heette dat in de aloude, antirevolutionaire traditie in Nederland. Deze visie heeft vaak ook een nationalistische component: de gedachte is haar vreemd dat een individu zich gelijktijdig met meer dan één natie kan identificeren. In de werkelijkheid van de hedendaagse immigratiesamenleving zien we steeds meer bewijzen van het tegendeel. Tegenover de communitaristische visie wordt doorgaans de liberale maatschappijopvatting geplaatst. Hier is de samenleving geen verzameling min of meer onveranderlijke en onveranderbare gemeenschappen, maar veeleer een optelsom van individuen die allen beschikken over hun eigen loyaliteiten en kenmerken, die mede bepalend zijn voor hun identiteit. Basisgedachte is hier niet dat het lidmaatschap van een gemeenschap iets exclusiefs is, zoals bij de communitaristen, maar dat elk individu in feite deel kan uitmaken van verschillende categorieën – meerderheden en minderheden – tegelijk. Deze hoeven elkaar absoluut niet uit te sluiten. Men kan tegelijkertijd katholiek, Amsterdammer en homo zijn en gelijktijdig een zekere loyaliteit ervaren met andere katholieken, andere Amsterdammers en andere homo’s. Loyaliteiten zijn er ook niet voor eeuwig: soms verschuiven ze in de loop van iemands leven: in het voorbeeld van zojuist hebben vooral de katholieken dat ervaren. Het gevolg van deze denkwijze is dat er binnen een samenleving veel meer dynamiek ontstaat tussen minderheden onderling en in de afbakening van meerderheid en minderheden. Elk individu behoort op zijn tijd nu weer eens tot een minderheid en dan weer tot een meerderheid en nog vaker zowel tot verschillende minderheden als tot verschillende meerderheden. Maatschappelijke scheidslijnen vallen hiermee niet meer per definitie samen, zoals bij het communitarisme, maar lopen kriskras door elke samenleving heen en verschuiven bovendien in de loop der tijd. Er is geen sprake van één scheidslijn die qua belang boven alle andere uittorent, zoals de godsdienst in de tijd van de verzuiling of etnische herkomst in de multiculti-jaren. Door deze flexibiliteit kan iedereen op zijn of haar tijd ervaren wat het betekent zowel tot een meerderheid als tot een minderheid te behoren. Bovendien wordt het individu hiermee niet gereduceerd tot lid van een bepaalde groep, maar komt duidelijk naar voren dat een individu als ‘basiseenheid’ van een samenleving zijn of haar eigen zelfstandige keuzes kan maken. Ook dit is een belangrijke verworvenheid van de Verlichting. Wat is nu de politieke betekenis van deze door een liberaal mensbeeld geïnspireerde visie op minderheden en diversiteit? Basiskenmerk van elke democratische samenleving is de gelijkwaardigheid van burgers, maar natuurlijk ook van groepen burgers die om welke reden dan ook besluiten zich aaneen te sluiten. Dit vraagt om gelijke behandeling in gelijke gevallen, zoals ook vastgelegd in het allereerste artikel van de Nederlandse grondwet. Gelijke behandeling in gelijke gevallen kan nog altijd twee kanten opgaan: die van de formele gelijkheid, waarbij elke burger door de overheid werkelijk op precies dezelfde wijze tegemoet wordt getreden, of die van de materiële gelijkheid, waarbij gelijke behandeling juist impliceert dat rekening wordt gehouden met verschillen tussen (groepen) burgers. In feite gaat het hier dus om ‘ieder hetzelfde’ versus ‘ieder het zijne’. Niemand heeft dit dilemma beter weten te verwoorden dan Aristoteles in zijn Nicomachische Ethiek, wanneer hij stelt: “Er schuilt evenveel onrechtvaardigheid in de ongelijke behandeling van gelijke gevallen als in de gelijke behandeling van ongelijke gevallen”. Minderheden kunnen zich tekort gedaan voelen wanneer de overheid zich onvoldoende gelegen laat liggen aan hun specifieke verlangens, terwijl het honoreren van zulke verlangens juist weer tot scheve ogen bij de meerderheid kan leiden. Langlopende debatten over netelige kwesties als de zondagsluiting van winkels, het extra strafbaar stellen van godslastering of het invoeren van quotumregelingen voor bepaalde groepen (vrouwen, minderheden, gehandicapten) illustreren hoe actueel het aristotelische dilemma tot op de dag van vandaag is. We raken hier de kern van de democratische rechtsstaat. Deze is er natuurlijk om individuen en (minderheids)groepen door middel van tal van grondrechten te beschermen tegen willekeur. Gelijke behandeling – hoe dan ook geïnterpreteerd - is daarvoor een absolute voorwaarde, maar niet de enige. Minstens zo belangrijk is het waarborgen van de individuele vrijheid: de vrijheid van het individu te denken en te handelen zoals hij of zij wil – uiteraard binnen de grenzen die de wet aan iemands handelen stelt. Als het individu er de voorkeur aan geeft zich bij een groep gelijkgestemden aan te sluiten, is hij of zij daarin natuurlijk volkomen vrij. Taak van de overheid is echter niet primair de bescherming van die groep, maar het garanderen van de noodzakelijke keuzevrijheid van de individuele burger, zodat deze zich tot zo’n groep kan bekennen en niet hoeft te vrezen voor repercussies van die keuze. Een samenleving zal altijd een complex samenstel blijven van meerderheden en minderheden. Maar een echte liberaal zal zich ervan bewust zijn dat die meerderheden en minderheden van wisselende samenstelling zijn en elkaar voortdurend weer nodig hebben, zij het telkens in andere combinaties. Als basis voor politieke besluitvorming komt men zo dan uiteindelijk toch terecht bij de kleinst mogelijke minderheid, te weten het individu en diens individuele kracht en mogelijkheden. Het is de verantwoordelijkheid van het individu die mogelijkheden optimaal te benutten en die van de overheid hem of haar daartoe in staat te stellen op een wijze die niemand bevoordeelt en die tegelijkertijd maximale vrijheid geeft. Dat het in de praktijk vaak bijzonder lastig is deze idealen te combineren zal duidelijk zijn, maar dat is nog geen reden om ze dan maar op te geven.   Han Entzinger is socioloog en hoogleraar migratie- en integratiestudies aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Van 1993-1997 was hij bestuursvoorzitter van de toenmalige Stichting Wetenschappelijk Bureau D66 (thans Mr. Hans van Mierlo Stichting). Dit artikel verscheen in Idee nr. 3 2014: Meerderheid, minderheid...